Wetsvoorstel herziening partneralimentatie
Op 19 juni 2015 dienden Tweede Kamerleden Foort van Oosten (VVD), Jeroen Recourt (PvdA) en Magda Berndsen-Jansen (D66) een wetsvoorstel herziening partneralimentatie in. Dit zou de regels over partneralimentatie ingrijpend moeten wijzigen. Individualiteit moest de norm worden. De weerstand tegen het voorstel was echter groot. Zowel vanuit de advocatuur, de rechtspraak maar ook de Raad van State. Het voorstel leek het dan ook niet te gaan halen.
In maart 2017 dienen de ontwerpers van het wetsvoorstel herziening partneralimentatie een motie van wijziging in waarmee het wetsvoorstel radicaal wordt gewijzigd. De individualiteit als norm komt te vervallen en er wordt aangesloten bij de huidige normen van lotsverbondenheid en solidariteit. Concreet betekent de motie van wijziging dat het grootste deel van het wetsvoorstel komt te vervallen. Wat overblijft is een aanpassing van de duur van de onderhoudsverplichting (en dus de maximale termijn van een partneralimentatie) en tevens bij algemene maatregel van bestuur, de wijze waarop de alimentatie berekend moet worden. Kort samengevat komt het erop neer dat de alimentatie in duur wordt verkort maar in bijdrage wordt verhoogd.
Wetsvoorstel herziening partneralimentatie: de duur
- De verplichting om partneralimentatie te betalen eindigt na een periode die gelijk is aan de duur van het huwelijk maar maximaal na vijf jaar, gerekend van de datum van echtscheiding. De huidige duur is overigens twaalf jaar (behalve bij een kinderloos huwelijk korter dan vijf jaar);
- Bij een huwelijk dat langer dan vijftien jaar heeft geduurd, eindigt de alimentatieverplichting pas op de datum dat de alimentatiegerechtigde de AOW-leeftijd bereikt indien de leeftijd van de alimentatiegerechtigde ten hoogste tien jaar lager is dan de AOW-leeftijd. Concreet betekent dit bij een huwelijk van meer dan vijftien jaar en een leeftijd van zevenenvijftig jaar, dat de alimentatie maximaal tien jaar kan duren. Is de alimentatiegerechtigde jonger dan zevenenvijftig, dan is de termijn dus maximaal vijf jaar;
- De alimentatie eindigt niet eerder dan de datum waarop het jongste kind van partijen twaalf jaar oud is. Concreet betekent dit dat in de situatie waarin partijen een pasgeboren kind hebben, de termijn maximaal twaalf jaar kan duren;
- De alimentatie eindigt altijd op het moment dat de alimentatieplichtige de AOW-leeftijd bereikt;
- Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de hiervoor genoemde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, dan kan de rechter op diens verzoek alsnog een verlenging van deze termijn vaststellen. Het verzoek daartoe moet worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken.
Wetsvoorstel herziening partneralimentatie: de berekeningswijze
De Kamerleden hebben bij de wijzigingsnota tevens een voorstel gevoegd over de wijze waarop de alimentatie moet worden berekend.
In de huidige praktijk is de alimentatie gestoeld op twee pijlers. Dat zijn de behoefte en de draagkracht.
Behoefte
Met de behoefte wordt bedoeld het inkomen dat een partner nodig heeft om na de scheiding een zelfde welstand te hebben als tijdens het huwelijk. Het uitgangspunt is dus de welstand tijdens het huwelijk. In het eerdere ontwerp wetsvoorstel werd deze leer losgelaten. Het uitgangspunt zou de inkomensschade moeten worden. Hierop wordt nu teruggekomen. De behoefte wordt bepaald aan de hand van de welstand tijdens het huwelijk. De zogenaamde “hofnorm” wordt een vaste regel terwijl voorheen de behoefte moest worden onderbouwd.
Draagkracht
Met de draagkracht wordt beoordeeld in welke mate iemand in staat is om bij te dragen in het levensonderhoud van een ander. De draagkracht is tot op heden altijd maatwerk geweest. Dat leidt niet zelden tot complexe situaties. Bijvoorbeeld omdat de woonkosten ten tijde van de scheiding niet gelijk zijn aan de woonkosten enkele maanden later. Er wordt immers vaak tijdens maar ook na de scheidingsprocedure verhuisd.
In het nieuwe wetsvoorstel is er geen sprake meer van maatwerk maar wordt de draagkracht aan de hand van een tabel bepaald. Grofweg geeft deze tabel de volgende draagkracht voor alimentatie.
Bruto jaarloon | Netto draagkracht per maand | % van het netto inkomen |
€ 20.000,- | € 194,- | 13% |
€ 30.000,- | € 464,- | 24% |
€ 40.000,- | € 532,- | 22% |
€ 45.000,- | € 701,- | 27% |
€ 50.000,- | € 844,- | 30% |
€ 60.000,- | € 1.039,- | 32% |
€ 70.000,- | € 1.591,- | 44% |
€ 80.000,- | € 1.903,- | 47% |
Een opvallende wijziging ten opzicht van het verleden is verder dat samenwonen voor het bepalen van de draagkracht volledig buiten beschouwing wordt gelaten. In de huidige systematiek leidt samenwonen tot lagere lasten. Deze kan je immers delen. Daardoor kan meer alimentatie betaald worden. In het nieuwe wetsvoorstel leidt het gaan samenwonen met een nieuwe partner niet tot een hogere alimentatie. Samenwonen met een nieuwe partner door de alimentatiegerechtigde heeft wel tot gevolg dat de alimentatie zal eindigen.
Wetsvoorstel herziening partneralimentatie eenvoudiger?
Het nieuwe wetsvoorstel leidt hiermee tot een stijging van de partneralimentatie van gemiddeld 27% ten opzichte van de huidige rekenmethode. Echter, er wordt in het voorstel een dusdanig hoge draagkracht aan de alimentatieplichtige toegekend, dat in veel situaties de alimentatiegerechtigde een hoger netto inkomen zal hebben dan de alimentatieplichtige. Dat speelt vooral bij de wat hogere inkomens. Bijvoorbeeld wanneer de alimentatieplichtige ca. € 50.000,- bruto per jaar verdient en de alimentatiegerechtigde ca. € 20.000,- bruto per jaar. De alimentatiegerechtigde heeft € 2.822,- gemiddeld netto per maand. De alimentatiegerechtigde € 1.509,-. De alimentatie wordt € 760,-. Gevolg: de alimentatiegerechtigde heeft een hoger inkomen na alimentatie. Nog afgezien van het gegeven dat de alimentatiegerechtigde in de praktijk veel lagere kosten heeft doordat deze vaak voor aanvullende regelingen zoals zorg- en huurtoeslag in aanmerking komt en de alimentatieplichtige vaak niet.
Het nieuwe voorstel pakt rekenkundig in veel situaties dus oneerlijk uit. De alimentatiegerechtigde komt door de alimentatie in een hogere welstand dan de alimentatieplichtige. Dit soort onevenwichtigheden moeten natuurlijk gecorrigeerd worden waardoor de alimentatieberekening in de praktijk weer net zo complex wordt als deze nu al is.
Aangenomen mag worden dat de nieuwe methodiek tot wel gevolg zal hebben dat er minder wijzigingsprocedures zullen komen aangezien slechts veranderingen in het inkomen tot een andere uitkomst zullen leiden terwijl veranderingen in de kosten geen gevolgen hebben voor de hoogte van de alimentatie.
Terug naar vroeger
In de laatste jaren is er een verschuiving in de rechtspraak opgetreden. Steeds kritischer wordt gekeken naar de behoefte van de alimentatiegerechtigde en steeds meer wordt gekeken naar de mogelijkheden van de alimentatiegerechtigde om in eigen levensonderhoud te voorzien. Met name het gerechtshof Den Haag is in een aantal uitspraken ronduit streng naar de alimentatiegerechtigde. Met het nieuwe wetsvoorstel wordt deze ontwikkeling gekeerd aangezien de behoefte en de draagkracht in beginsel in alle gevallen bepaald gaat worden met een formule.